top of page

SPIEGEL

isleets-at-port-villez.jpg!Large_edited.

Claude Monet, Isleets at Port-Villez  1883

‘Howdie skipper!’

 
Haar stem gleed langs hem naar de waterkant, snuffelde aan de oever en verdween geluidloos onder de oppervlakte. Gedempt, een nauwelijks te horen slag in het water voor wie het maar wilde horen.


‘Howdie’, zei ze nog een keer. Eric keek niet om, wist dat ze op hem toe kwam lopen. De wilg aan de overkant liep over in haar omgekeerde versie. Lucht was goudbruin boven de heuvels van Villez. Het verraadde de hitte die in de dag had gelegen, die zich nu terugtrok bij het vallen van de avond. De wereld was goud en groen, behalve op het water, daar tekenden de zilvergrijze randen een contrast tussen diepte en hoogte. Voorzichtig bereikte ze het kleine strandje waarop hij met zijn rug naar haar toe zat. Ze voelde haar opwinding, genoot ervan, had geweten dat dit moment zou komen. 


En Marcel was ergens, maar niet waar zij met hem was verbonden. Of beter, zij was ergens waar hij geen verbinding kon maken. Goed, hij was er wel maar hij vormde op dat moment een element waar niets aan vast kleefde. Een lantaarn aan de overkant van de weg. Gaf licht waardoor het zich aandiende, maar je had er niets aan en je voelde er niets bij. Gevoel was hier in het geruis van het groen. Wanneer ze even stilstond, hoorde ze zachte stroming van de rivier, zag ze de fletse scheidslijn tussen die fonkelende werelden, water en land. En toen ze verder liep, verder richting Eric, voelde ze dat de lucht bij het water koeler was. Prettig.

​

​‘Kom zitten’, zei hij kalm. Alles wat hij deed ging beheerst, dat vond ze prettig. Hij bood haar een sigaret zonder haar aan te kijken. Probeerde net zo kalm naast hem te gaan zitten, wist niet of dat was gelukt.

‘Port-villez’, zei Claudette. Heer ogen gingen over de omgeving, gleden over de struiken die aan de waterkant donkergroen waren, verderop vervaagden tot een stoffig bestoven blauw en aan de voet van de heuvel waren verbleekt tot een grijs vlak dat de vorm van hun voorkomen suggereerde. Ze pakte de sigaret aan en het leek alsof ze op een spiegel uitkeek waar je doorheen kon stappen en de last van het verleden niet mee hoefde te dragen. Een bestaan zonder de ankers waardoor het werd tegengehouden, het verleden dat de geschiedenis wilde dicteren, zichtbaar en onzichtbaar. En achter dat leven kon dat onzichtbare bestaan datgene zichtbaar maken wat ze zo graag wilde zien.

 
Ze rookten en zwegen en het was goed.

 
‘Waarom skipper?’ Hij keek recht voor zich uit, had nog geen één keer haar kant op gekeken. Haalde haar schouders op. Wachtte even. Trok de stoute schoenen aan.


‘Omdat ik je wil verrassen met een boottocht.’


‘Met een boottocht.’ Drukte zijn sigaret uit op het gras en keek haar eindelijk aan. En schrok, dat wilde hij verhullen maar dat was hem niet gelukt.


‘Met een boottocht. Morgen. Vijfhonderd meter voor het gele huis bij Vetheuil.’


‘Overmorgen. Overmorgen in de ochtend.’

bottom of page