

IMPRESSIONISME
​
DE AFDRUK VAN EEN INDRUK
De recensent-humorist Louis Leroy, wiens kritiek verscheen in de krant Le Charivari (25 april 1874), was de eerste die in de kunstwereld het woord 'impressionist' gebruikte. Hij deed dat naar aanleiding van één van Claude Monets schilderijen, ‘Impression, Soleil Levant’. Leroy beschouwde de tentoongestelde werken als niet meer dan onafgemaakte schetsen en schreef zijn kritiek over Monets voorstelling in de vorm van een fictieve dialoog:
​

Het zogenaamde antwoord was niet minder vernietigend:
'Is deze figuur zo lelijk genoeg? Aan de voorkant heeft hij ogen, oren en een mond. Dat is al heel wat. De impressionisten zouden niet de moeite hebben genomen om deze details aan te brengen!’
Claude Monet, 'Impression, Soleil levant' 1873
Le Charivari, krant met satires over het dagelijks leven

‘Vertoning? Daar was ik zeker van. Ik zei tegen mezelf dat, daar ik onder de indruk was, er enige indruk in moest zitten ... en welke vrijheid, welk gemak van vakmanschap! Behang in een embryonale staat is nog meer af dan dat zeegezicht.’
​
Le Charivari was een belangrijk tijdschrift, gedrukt in Parijs en opgericht door de karikaturist Gabriel Aubert, geen onbekende naam in de journalistiek want hij had ook al de satirische en anti-monarchistische ‘La Caricature’ opgezet. Dát blad werd voornamelijk gevuld met karikaturen en politieke cartoons die het openbare beleid op scherp zette. Het werd hem niet in dank afgenomen. Toen de Franse regering na 1835 politieke karikaturen verbood, begon Le Charivari satires over het dagelijks leven te publiceren. En zo kwam het dagelijks bestaan in de spotlights, was dat een voorbode van dát wat binnen de schilderskunst zo'n stempel heeft gedrukt op haar geschiedenis? Weergaven van het leven van alledag, dat waren namelijk de thema's van de schilderijen die Louis Leroy kreeg te zien op een alternatieve tentoonstelling van progressieve schilders. En hij was daar om een recensie te schrijven over deze pioniers, verbaasde zich, niet in het minst over dat kunstwerk van Claude Monet dat later zoveel bekendheid zou krijgen. Leroys’ term impressionist werd al snel overgenomen door het grote publiek, in navolging van de kunstenaarsgroep die de term maar wat graag omarmde als een geuzennaam. Een koosnaam als de zwarte contouren van het succes waar het oranje lichtpuntje van Monet al doorheen flonkerde als het zonlicht op de Seine. Het was nog nooit gezien. Er was iets gaande. De impressionisten openden de deuren naar een nieuwe, een moderne tijd. De vastgelopen kunstopvattingen werden gevoed met nieuwe ideeën. Maar wat waren de gevolgen en wie waren daarvoor verantwoordelijk? Daar hadden Louis Leroy en La Charivari nog geen antwoord op.
De vernieuwers

Camille Pissarro






Edgar Degas
Frederic Bazille
Alfred Sisley
Eduard Manet
Pierre-Auguste Renoir
Claude Monet
De omwentelingsgezinden, die vonden dat de opvatting over kunst achterhaald was, stonden aanvankelijk bekend als de 'Batignolles-groep'. Dit gezelschap van grensverleggende kunstenaars trof elkaar vanaf 1866 regelmatig in Café Guerbois aan de Rue des Batignolles in Parijs. Tot hun club behoorden Camille Pissarro, Claude Monet, Pierre-Auguste Renoir, Edgar Degas, Alfred Sisley, Frédéric Bazille en Édouard Manet. Deze schilders waren van mening dat elk zien (voor een deel) werd bepaald door, of was ingebed in de belevingswereld van diegene die toekeek. De waarneming werd subjectief en het maakte niet uit of het de kunstenaar betrof die de werkelijkheid observeerde, of de beschouwer die het kunstwerk in zich opnam.
Daarmee wierpen ze zich nog niet op als totale vernieuwers die dwars ingingen tegen de 'heersende' denkbeelden binnen de kunst. In Frankrijk was het de Académie des Beaux-Arts die de richtlijnen bepaalde waaraan kunst moest voldoen. Zij vond onder andere dat er een bijna-fotografisch maar geïdealiseerd realisme in een voorstelling moest worden weergegeven.
Au café van Edouard Manet, lithografie van 1869
Van dat standpunt weken de vernieuwers in principe niet af. Al werd de receptie iets persoonlijks, de Batignolles beoogden nog altijd wél een realistische weergave van de natuur of werkelijkheid. Wel verzetten zij zich tegen de idee dat de thematiek moest worden ontleend aan antieke geschiedenis of mythologie onderwerpen. De moraal mocht overboord. Waar de Académie wilde dat schilderijen een leerzame boodschap verkondigden, stapten de Batignolles van dat denkbeeld af. Onderwerpen uit het dagelijks leven moesten centraal komen te staan en het ging er allerminst meer om dat je iets moest leren. Kunst stond niet in dienst van iets, kunst was er vanwege de kunst. Die koerswijziging was wél een radicale en de acceptatie van een stap in die nieuwe richting kwam niet vanzelf.

De Franse Académie had de leidende hand in de kunstwereld. Zij bezat de macht en ze was geenszins van plan om die uit handen te geven. Wanneer je je als kunstenaar hield aan hun denkbeelden en je binnen de kaders van de opleiding bleef, kon je rekenen op opdrachten van de Franse overheid en kreeg je kansen om bekend te worden bij het grote publiek waardoor de kans op privécommissies aanzienlijk toenam.
HEIM, François-Joseph, 'Charles V Distributing Awards to the Artists at the Close of the Salon of 1824 1827'. 1827
De Académie hield jaarlijkse wedstrijden in de zogenaamde Salon de Paris waar kunstenaars hun werken aan de buitenwereld konden tonen. Liep je uit de pas, dan werd je door de conservatieve kunstschool in de Salon geweigerd. Om hun vernieuwende ideeën kenbaar te kunnen maken, waren De Batignolles van plan om die conservatieve attitude te doorbreken.