GASPARDS BOERDERIJ

Camille Pissarro, A meadow in Eragny 1889
Dat onbestemde, het liet hem niet los, de hele weg al niet, deinde in zijn kielzog mee vanaf Argenteuil. Diep van binnen kropen die verwarde gevoelens om elkaar heen. Langzaam onrustig, een tempo uit de pas. Hoe hij zijn best ook deed om weer in harmonie te komen, de chaotische verwarring liet dat de hele weg niet toe. Hij kon er niet bij.
Eric sjokte over de stoffige weg. Bekende weg. Langs de herinnering aan vroeger, er doorheen, pad waar hij eerder had gelopen, zijn voeten die sporen volgden van heel lang geleden. Hij was in de buurt nu, terug in de tijd nu, veel verder weg nu. De velden waren al afgezet, zijn hand gleed over het houten hekwerk van Gaspard. Mijnheer Cahier destijds, hij was te jong om zijn voornaam te mogen noemen. De toekomst achterhaald.
Achter de heuvel dook de boerderij op. Net als altijd. Even stil kijken met het hout in zijn handpalm. Grote woonhuis op het erf. Bijgebouwen verspreid daar omheen. Tuinhuisje waar hij zou slapen nog verscholen in het dal. Hij dacht aan hoe hij aan de hand van zijn moeder had gewandeld, en vader voor hen uit was gelopen. Zij wijzend naar Cahiers land, hij ver voor hen uit, kordaat, met een rechte rug. Toen was Eric nog klein.
Lange zomers waarin ze Gaspard en zijn vrouw hielpen op het land. Was ieder jaar feest geweest. De gebronsde huid van vaders gespierde armen die afstak tegen de vale kleur van zijn shirt. Zijn donkere haar dat schitterde in het zonlicht. Hooibalen op de achtergrond. De zon meedogenloos heet in zijn nek. Vader was altijd dichtbij, bleef altijd op afstand. Liefdevol met zijn grote knuist over zijn bol. Destijds wilde Eric als hij zijn, hunkerend naar die onafhankelijke eenzaamheid waarin hij mocht delen. Moeder kneep hem dan in zijn nek, lachte om zijn gedroom. Over liefde gesproken, wanneer ze zo naar de boerderij wandelden, konden zorgen hem niet raken.
Twintig jaar geleden, maar de wereld leek niet anders. Achter de velden wuifden populieren. Wind speelde met de toppen van het gerst. Alles als toen, alleen de onbezorgdheid was verdwenen. Leven was levend omdat het kon sterven, het raakte hem nu aan elke kant. De dood was veel te dichtbij gekomen. Dus wilde hij terug. Gelukkig had mijnheer Camille dat goed gevonden.
Eric nam de tijd, overdacht de kiem van zijn onbestemdheid. Sandrine die dapper haar tranen had tegen gehouden. Kleine Emile, die veilig aan haar hand had gelopen wanneer hij hen was voorgegaan. De geschiedenis herhaalde zich, maar tijd bracht ook nieuwe beproevingen. De ogen van zijn jongen die straalden in Sainte-Adresse. Wijzend naar de kliffen, ‘gaan wij daarop?’ Wijzend naar de golven, ‘gaan wij daardoor?’ Wijzend naar het grote hotel aan de boulevard, ‘gaan we daar slapen?’. Die geschiedenis zou zich nooit meer herhalen.
Wandelde door, zag mevrouw Cahier bij de waslijn. Merkte hem op en wuifde met een laken in haar hand. Voorzichtige glimlach op zijn lippen, eindelijk één met dat ongerijmde gevoel.