ELODIE
Een landelijke ochtendgeur dwaalde naar binnen toen hij de deur opende. Daarbuiten, de vage contouren van Normandië. Maurice pakte de tas die hij de avond daarvoor al had ingepakt. Water, vers brood en een groentetaart, dé specialiteit van mevrouw Clairembault. Natuurlijk had ze verbaasd gekeken toen hij erom vroeg. Wilde iets zeggen. Het uitleggen, maar wel er omheen. Het zou een omweg om de waarheid worden en dat had ze waarschijnlijk voorzien. Wilde ze niet. Legde haar vinger voor haar gerimpelde lippen. Broos. Zachtroze. Gebroken. ‘Maurice, niks zeggen, het is goed zo.’
Later had ze de geurende taart op het aanrecht gezet. Hij keek vanuit de tuin en zag haar voor het keukenraam. Ze zwaaide en verdween. Ging verder met werken en wist, zijn echte moeder zou dat niet hebben gedaan.
Hij koos de weg naar Pontoise. Sprak tegen de populieren die geruisloos zwegen langs de dijk. Hoog en edel. Stil. ‘We hebben het niet voor het kiezen.’ Ver daar voorbij de heuvels in het achterland waar zij ergens moest zijn. Vol vertrouwen dat hij haar wel zou vinden. Wandelend zonder haast door een landschap waarin hij verdronk.
Voorbij Bougival kwam de warmte opzetten. Zijn voeten lieten sporen na op de hete stoffige weg. Korenbloemen kleurden de graanvelden, helderblauwe vlekken in een goudgele zee. Libellen vlogen voor hem uit, landden in het gele gras, wachtten op niets. Aan de overkant van de Seine werd de wereld weer groen.
​
’s Middags zag hij haar. Hoog op een ladder in de boomgaard. Naast de stam wat houten kratjes, wachtend op roodgele vruchten.
Welkom in haar appeldomein! Zij stond bijna geheel verstopt tussen de bladeren, op haar tenen om bij het fruit te komen. Droeg een lichtblauwe tuinbroek, daaronder versleten laarsjes. Haar t-shirt lag als een doek over haar schouder, te warm om bij het werk te dragen.

Camille Pissarro, 'A Path Across the Fields.' 1879
Ze klom nog een spot om bij de hoogste appels te komen, verzamelde die behoedzaam in haar borstzak. Maurice ging op zo’n krat zwijgend zitten kijken. Naar haar werkzaamheden. Naar haar. Vel licht dat door de bladeren drong, onthulde de naakte schaduw van haar buik. Haar huid daar zacht en glad. Zijn blik kroop omhoog naar de kleine welving onder de slippen van haar tuinbroek. De zomerzon brandde meedogenloos in zijn nek en de stilte vervulde het decor.
‘De beste hangen altijd het verst.’ Sprak zonder naar hem te kijken.
Hij schrok, wist niet dat ze hem had opgemerkt.
Ze veegde met haar pols langs haar heup en keek hem schalks aan. ‘Ik heet Elodie’, zei ze en hij smolt. Ze bukte om haar appels in een kist te laten rollen, bekommerde zich niet om het vrije uitzicht dat ze hem zo gaf. Depte haar voorhoofd met haar shirt. ‘Je komt als geroepen, ik moet er nog best veel.’ Ze keken naar de gaard en lachten.
Bij ondergaande zon aten ze de taart. De wereld kleurde tot een donker oranje vuurzee, de koelte was aangenaam op hun bezwete huid. Bijna alle kisten waren vol.