ECHO'S

Claude Monet, ‘The Artist's House at Giverny’ 1913
‘Op het platteland, onttrokken aan alles.’ Alsof hij een verkooppraatje stond te houden. Zijn dochters moest overtuigen van zijn standpunt. In feite was dat ook zo. ‘Stel je nou voor. Wandelen door de velden. Uitrusten in de stille zomerzon. Helemaal weg van hier. De stad, het lawaai. De herinnering, de echo van de pijn.
‘Alsof je daarvan kunt vluchten. Van die pijn.’
‘En alsof mama’s echo daar opeens niet meer zal zijn.’
‘Ja. En alsof jij met ons gaat wandelen, dat geloof je zelf toch niet?’
Hij keek langs zijn dochters aan de lange tafel, de bloemen op het dressoir, haar foto aan de muur. Dacht aan het moment. De kilte van haar dood hing nog altijd in huis, al was het nu een half jaar geleden. Haar schaduw lag over alle dingen, of je dat nou wilde zien of niet. De bedonkerring om alle woorden die daarover werden gezegd. Woorden die door haar waren gezegd. Woorden die nog uitgesproken moesten worden. Door hem.
‘Ze zal er altijd zijn. Ook al is ze niet meer hier zoals wij, ze is er. Zal nooit verdwijnen.’
Gevolgd door een minachtige lach van Claudette, zijn oudste dochter. Die verachting deed pijn. Ging verscholen achter de bonte bloemen, raakte hem onafwendbaar in zijn gezicht. Ze was zo boos op hem, zo boos! Maar wat kon hij eraan doen?
‘Staat bekend als het gele huis’, ging hij stoïcijns verder. ‘Sieraad van de streek. Wie weet vinden we er allemaal wel wat rust. In de bonte tuin, langs de graanvelden, tussen de rozen in het groen. Weg van de verdroogde levenloosheid waar we hier in blijven draaien.’
Vertelde niet dat hun moeder erop had gestaan. Haar ademhaling hortend, haar longen zoekend naar de lucht die ze zo moeilijk konden vangen. Al bezig met sterven eigenlijk. Lag dood te gaan in hun eigen bed. Dat ze erop had gestaan dat ze die zomer naar dat huis zouden gaan, ze had het zelf al uitgezocht. Opdat het gezin niet uit elkaar zou vallen. Dat ze daar zo bang voor was, omdat hij altijd maar werkte, nog banger dan voor de dood. Dat het geen kritiek was, maar een feit en hij daar niet boos om moest zijn. Keek wezenloos voor zich uit terwijl ze sprak.
Voelde weer hoe stil het toen was, de leegte nadat ze had gesproken. Hoe onbewoond het huis had gevoeld hoewel ze er allemaal nog waren. Hoe de voetstappen van Sylvie luid weergalmden in de gang, stilvielen in haar kamer en kraakten in de snikken van haar huil.
Buiten was het koud en bond de vorst de bloemen op de vensters. Binnen was het nog veel killer. Hij had gelaten geknikt. ‘Het gele huis in Normandië. Een zomer met elkaar. Ik beloof het.’ Zijn stem vermengde zich met haar kortademigheid. Die melange verdreef de kilte niet.
Legde de folder op tafel met de afbeelding van dat huis. ‘Deze zomer. En of jullie nou willen of niet, we gaan.’ Draaide zich om. Verliet de kamer.