DE WEG NAAR GIVERNY

Alfred Sisley, Haystacks at Moret Morning Light 1890
‘Hallo daar!’ Haar stem vervloog in de wind. Er was bijna geen geluid, stilte, alleen tevreden geruis van de bomenrij. Bladeren van rijp lentegroen bewogen in de zachte stroming van de lucht. Volle takken van de populieren, hoog en smal. Veraf, helemaal aan het einde van het veld waarop hij zich inspande, maar dichtbij omdat het verschoten blauw van de hemel daarachter eindeloos was. Eindeloos ja, zodat je er wel moest verdwalen.
Ze stapte van haar fiets. Zonnestralen kropen behaaglijk over haar lichte huid. Lichte opwinding. Ze staarde naar hem bij het hooi, probeerde de gevoelens te interpreteren die ze niet goed kon thuisbrengen, maar laafde zich aan de warmte binnen én buiten haar. Buitengewoon.
‘Hallo!’ Riep ze nog eens. Glinstering van de zon ketste af tegen haar zilverkleurige stuur. Een vonk gelijk, één moment verstild waarin ze het inslaan van een schicht voor ogen had gehad. Hij keek op, verbaasd, en had haar nog niet gevonden. Blijdschap en schuldgevoel overspoelde haar bij het zien van zijn sterke armen, zijn brede gezicht met de uitgesproken mimiek. Ze aarzelde even, geneigd om gewoon weer op haar fiets te stappen, zich op tijd aan zijn zicht te onttrekken, maar ze had te lang getreuzeld. Hij stond al zwaaiend te roepen.
‘Vale’, zei hij toen hij haar genaderd was. En even daarna; ‘Oh jij bent het?’
Ze genoot van zijn dikke golvende haar dat kastanjebruin kon zijn, maar goudrood oplichtte in het volle zomerlicht. Ze genoot van zijn diepe stem waarmee hij met een bepaalde zekerheid sprak. Zekerheid die onrust en veranderlijkheid van het bestaan verjoeg en je gevangen hield in het hier en nu. Ze overwoog om verbaasd te reageren maar bezon zich op tijd. ‘Op het plein bij de kerk.’ Een grote glimlach rond haar lippen, ze kon er niets aan doen.
‘En nu op het land onder de nietsontziende zon.’ Een gevat antwoord. Zijn hand gleed door zijn haar en hij keek even naar de hemel. De zon straalde hoog op hen neer en de wind speelde met de uiteinde van haar zomerjurk. Ze snoof de geur van het land, vermengd met die van hem. Een vleugje dan. Onbewust stak ze haar boezem meer naar voren.
Hij kauwde op een grasspriet, knikte, zweeg. Op die bewuste avond had hij ook al weinig gepraat, ze scheen de woorden uit hem te moeten wringen.
‘Kom ik zo in Giverny?’
‘Giverny?’, vroeg hij verbaasd. Stak zijn handen in zijn achterzakken, keek over het zanderig pad. ‘Er zijn zoveel wegen naar Giverny, maar ik zou voorbij de bocht rechtdoor blijven gaan, helemaal tot Bennecourt. Daar ga je naar rechts richting Limetz-Villez.’