APPELS
Dolend, verzonken in gedachten, zo ging Maurice langs de marktkramen. Het was druk die ochtend in Louveciennes, drukker dan normaal. Kaas moest hij halen. Roquefort en Camembert en hij mocht de radijsjes niet vergeten. Keek naar de punten van zijn schoenen, botste bijna tegen de vrouw voor hem. Slenterend, te langzaam, bijna tergend, koutend met de dame naast haar, nauwelijks oog voor hun omgeving. De één gezet, de ander met witte hoofddoek. Blosjes op haar wangen, een stralende glimlach. ‘Nee echt’, zei ze, ‘en zo star! Het zal nooit veranderen. Ohw en dan zijn commentaar als ik ’s ochtends te lang in de badkamer ben. Naar zijn mening dan hé? Wat doe je daar allemaal? En kan het niet wat sneller?’
Ze bleven staan bij de groentekraam en hij botste tegen haar op. Irriteerde zich aan die geestdodende conversatie, wilde daar niet zijn. De gezette vrouw wees naar de tomaten. ‘Doet u maar een pond’, tegen de verkoper. En in één zin door tegen haar vriendin: ‘Dus net als die van mij. Overal commentaar op. Gelukkig is het nu seizoen en blijft hij lang op het land. Ik hou van mijn vent hoor, maar een beetje lucht doet leven.’
Maurice sprak haar na in gedachten, wilde zich niet ergeren, maar het gebeurde toch. Eindelijk ontdekte hij een hiaat in de meute, dook langs ze en bewust de andere kan op. Snel dacht hij aan de dag daarvoor, de zwemplaats bij Bougival en de goedlachse Sandy. Na het zwemmen hadden ze in het gras gevreeën. Pas toen de sterren glinsterden, was zij weer naar haar man gegaan.
Hij schuifelde verder. Zou boodschappen halen voor mevrouw Clairembault, elke week opnieuw. Dat was houden van, maar een ander houden. Flarden van gesprekken dreven langs. Kraaien, zwart-glimmend en brutaal, keken toe vanuit de dakgoot van de bakker. De schreeuw van een koopman, verwondering van een klant. ‘Is dat echt zo duur?’
Plots stond hij stil voor een stand met kratten vol appels. Keek per ongeluk in haar ogen. Ronde ogen. Appelogen. Haar haar strak naar achter, eindigend in een staart. Haar hoge voorhoofd. Haar huid zo glad. ‘Houd je van appels?’ Ze had een ongewoon diepe stem.

Camille Pissarro, 'The market' 1883
Maurice bleef staan, zei niets. Roquefort. Radijs.
‘Ze zijn anders heerlijk zoet’, pakte er één en hield hem in de lucht. Vallicht door het zeil boven haar kraam, oplichtende streep precies over het fruit. ‘Hier, mag je hebben.’ Vanachter werd hij geduwd, een por van opzij. De mensen wilden verder.
‘Zelf geplukt?’
Ze knikte, ‘Ginds bij Pontoise, in de gaarden bij Vexin’, en lachte met open mond. Haar tanden kleurden gelig, leken groot. Niet lelijk, gewoon opvallend.
‘Ik pak hem aan als ik een keer mag helpen plukken.’
‘Waarom ook niet?’ Ze keek de dame aan die naast hem kwam staan. ‘Twaalf appels graag. Of was u eerst?’
Maurice keek naar het meisje. ‘Twaalf? Als de heldendaden van Heracles’, zei ze.
‘Pontoise?’, vroeg Maurice
Ze knikte voordat hij verdween in de menigte, telde daarna de appels voor die vrouw.